Heksenjacht in Europa en Nederland: Deel 2

Gepubliceerd op 2 april 2025 om 11:02


Van onderdrukking en misogynie naar heksenwaan & geuzennaam

 

Hoe zat het ook al weer ?


Rond 10.000 v.Chr. tot ongeveer 3000 v.Chr. begon de transformatie van de jagers-verzamelaars naar het patriarchaal stelsel en de nieuwe steentijd. Dit was de tijd van landbouw en veeteelt en het ontstaan van dorpen en nederzettingen. Daarna kwamen we in de bronstijd (3000 v.Chr. - 800 v.Chr.) en ontstonden de vroege beschavingen, gevolgd door de ijzertijd (800 v.Chr. - 500 n.Chr.), waarin grote rijken zoals het Romeinse Rijk, het Griekse Rijk en de Keltische beschavingen opkwamen en bloeiden. Het Romeinse Rijk domineerde Europa en delen van Azië en Afrika. In deze tijd ontstond en verspreidde zich ook het christendom. In de late oudheid (300 n.Chr. - 800 n.Chr.) viel het West-Romeinse Rijk, kwam het Byzantijnse Rijk op en vielen de Germanen binnen.


Na de val van het West-Romeinse Rijk in 476 ontstond er dus, vanuit een machtsvacuüm in Europa , het feodeale leenstelsel. Germaanse stammen, die eerst bondgenoten of huurlingen van de Romeinen waren, begonnen hun eigen gebieden te besturen. De leiders van deze stammen werden de eerste koningen.
In de middeleeuwen ontstond geleidelijk de adel. Dit gebeurde door de militaire rol, erfelijkheid , kerkelijke invloed vermogen en status en koninklijke invloeden. 

Hoewel adellijke titels oorspronkelijk niet per se erfelijk waren, werd het erfrecht steeds belangrijker. Vanaf de 10e en 11e eeuw was het gebruikelijk dat adellijke families hun bezittingen en titels doorgaven aan hun nakomelingen, wat leidde tot een steeds duidelijker gedefinieerde adelstand.

 

Het bezit van edelen kon bestaan uit een of meer landgoederen, groot of klein, met velden, weilanden, boomgaarden, bosgrond, jachtgebieden, beken, enzovoort. Vaak omvatte dit ook infrastructuren zoals kastelen, een waterput en een molen waar lokale boeren toegang toe hadden, meestal tegen betaling.


Hierin gaf de koning of leenheer een deel van zijn bezittingen 'in leen' aan een van zijn adellijke krijgslieden, de leenmannen. Het ontstaan van het leenstelsel oftewel het feodale stelsel. 
Bij het hofstelsel verdeelde de leenman zijn leengoed weer in hoeves (saalgoederen) die voor hem uitgebaat werden door diens ondergeschikten, het boerenvolk. 

De katholieke kerk was ondertussen de machtigste instelling in Europa, met de paus als hoogste leider. Missionarissen verspreidden het christendom verder in Europa en in de 13e eeuw werd de inquisitie ingericht. Het patriarchaat had zich in deze periode al stevig gevestigd.

 

Er volgt een periode van kruistochten, handel met en steden.  In 1337 breekt de honderdjarige oorlog uit en in 10 jaar later de pest.  

Hoewel koningen en edelen veelal op het platteland woonden, trokken sommige rijke edelen naar de stad, vaak omdat ze daar dichter bij hun functie in een stadsbestuur of bij hun handel waren.  

We komen dichterbij....

Het leenstelsel werd steeds minder belangrijk doordat sommige dorpen stadsrechten kregen. Dan was het dorp officieel een stad zoals Stavoren (eerste stadrechten) De meeste Limburgse steden kregen nun rechten tussen 1205 en 1323 zoals Roermond in 1231.
De bewoners van een stad kregen dan recht om zelf hun stad te besturen en recht te spreken volgens hun eigen stadsrechten. 


Het leven binnen de stadsmuren 


De inwoners van een middeleeuwse stad vormden een diverse gemeenschap. Edelen, geestelijken, burgers en arbeiders bevolkten de straten, samen met studenten, geleerden, soldaten en huurlingen, afhankelijk van de grootte van de stad. Toch had niet iedereen dezelfde rechten. Het burgerrecht was voorbehouden aan mannen die langer dan een jaar en een dag in de stad woonden, een beroep uitoefenden en belasting betaalden. Dit gaf hen toegang tot bepaalde privileges en bescherming binnen de stadsmuren.

Vrouwen konden geen burger worden, maar dat betekende niet dat ze geen belangrijke rol speelden. Ze waren werkzaam in ambachten, dreven handel op markten en hielden huishoudens draaiende. Ondanks hun onmisbare bijdrage aan het stadsleven werden ze officieel niet erkend als deel van de burgerij maar leefden ze in de schaduw van hun echtgenoten, vaders of broers.

Niet alle stadsbewoners waren welvarend. Veel mensen leefden als dagloners, bedelaars of seizoensarbeiders en waren afhankelijk van tijdelijk werk bij kooplieden of in ambachtelijke werkplaatsen. In aparte wijken woonden Joodse gemeenschappen, die vaak werkzaam waren als geldschieters, handelaren en artsen. Andere minderheden, zoals rondreizende handelaars en zigeuners, verbleven tijdelijk in de stad, altijd zoekend naar nieuwe kansen.

Hoewel de stad haar eigen wetten en regels kende, bleef het een plek van ongelijkheid. Toch bood ze velen een vrijheid die op het platteland ondenkbaar was. Hier gold het gezegde: "Stadslucht maakt vrij."



Wie bestuurden de stad?

 

De stad werd vanuit het raadhuis bestuurd door de schout en schepenen, die samen het plaatselijke gerecht vormden en verantwoordelijk waren voor orde en rust. Vaak had een graaf of koning nog invloed op de stad, evenals bisschoppen en hoge geestelijken. Zij konden bijvoorbeeld de schout of de voorzitter van de schepenbank aanwijzen.

De schout had belangrijke juridische taken en was te vergelijken met een burgemeester, al lag zijn nadruk meer op rechtspraak en ordehandhaving. De schepenen, een groep van vijf tot twaalf invloedrijke mannen, hadden zowel bestuurlijke als rechterlijke taken.

Het rechtsgebied van de schout was beperkt tot de stad. Hij stond aan het hoofd van een groep stedelijke ingezetenen die als rechters (gezworenen) optraden. Zij beslechtten geschillen en straften misdadigers namens de landsheer, voornamelijk voor overtredingen die een lagere boete vereisten. In het stadsbestuur had vrijwel altijd een kerkelijke vertegenwoordiger of bisschop een adviserende rol.

De stad had eigen stadswetten en voerde accijnzen in op eerste levensbehoeften zoals brandhout, zout, zeep, graan, meel, bier, wijn, vlees, turf en kolen. Daarnaast werd er tol geheven op het gebruik van markten, bruggen en het vervoer van goederen. Om de stad te beschermen lieten de bestuurders stadsmuren bouwen en financierden zij deze door middel van belastingen en tolgelden.

De schout en schepenen vormden samen het college van het Gerecht, dat belast was met rechtspraak en het uitvaardigen van verordeningen, de zogenaamde "keuren", die handel, nijverheid en het openbare leven regelden. Dit systeem droeg bij aan de groeiende zelfstandigheid van steden. In de late middeleeuwen en de vroegmoderne tijd kregen steden steeds meer zeggenschap, waardoor de invloed van de graaf en koning afnam. Vanaf de 15e eeuw kregen Hollandse steden burgemeesters, die voor één of meerdere jaren werden aangesteld om de stad te besturen.

 

Van Burgerlijke ongehoorzaamheid naar tovenarij

 

De zwaarste periode van de heksenjacht viel hier tussen +1550 tot 1650. 

De 'Kleine IJstijd'  tussen 1550 en 1700 was er niet een echte 'ijstijd', maar wel een periode van merkbare koelere zomers en strengere winters, die een enorme impact op o.a. de Europese steden hadden. Met hongersnoden, economische crises, sociale onrust en infrastructurele aanpassingen als gevolg.
De Zuiderzee en grote rivieren bevroren en brachten handelsproblemen met zich mee. Denk maar eens aan alle afbeeldingen en schilderijen uit die tijd met schaatsende mensen met koek-en-zopie tentjes en wintermarkten op het ijs. En door de korte, natte lentes en lange, strenge winters mislukten graanoogsten vaak. Dit samen leidde weer tot o.a. hoge voedselprijzen, werkeloosheid en toenemende armoede. Meer bedelaars en zwervers in de steden, waardoor liefdadigheidsinstellingen en kloosters extra belast werden.
De steden reageerden op de schaarste met meer controle en macht; o.a. door het beheer van de graanvoorraden waarmee deze steden een doelwit werden voor plunderaars. En naast innovaties in architectuur en stadsplanning o.a. De steden reageerden op de voedselschaarste door het beheer van de graanvoorraden waarmee deze steden een doelwit werden voor plunderaars. Met stadsmuren  ter verdediging  tegen de groeiende onrust en plunderaars. Want in de hongerwinter van 1570-1574, waarbij duizenden mensen in de steden verhongerden, nam ook de criminaliteit en sociale onrust toe.


Gemeenschappen werden geconfronteerd met rampspoed die hun bestaanszekerheid bedreigde, en ziekten zoals de pest die zich met dodelijke efficiëntie verspreidden. In deze tijden van onzekerheid en wanhoop zochten mensen naar een schuldige voor hun leed. De eigen angst en woede werden gekanaliseerd naar beschuldigingen van tovenarij

Boeren en stadsbewoners  eisten dat de bestuurders en de kerk maatregelen namen, en als dat niet snel genoeg gebeurde namen ze zelf het recht in handen. Gericht  tegen hen die vermeend verantwoordelijk waren voor de rampspoed. . De roep om schuldigen werd gehoord en beantwoord door lokale en kerkelijke overheden die zich eerder niet met vermeende magie ingelaten hadden.

De kerk en de heersende klassen grepen nu de situatie in het geloof in bovennatuurlijke krachten en duivelse samenzweringen aan om hun gezag en patriachaat  te versterken.
Door het in stand houden van strikte religieuze normen – bijvoorbeeld via intensievere pogingen tot kerstening – werd het idee dat rampen konden worden veroorzaakt door magische of duivelse machten, verder versterkt. Dit zorgde er mede voor dat tijdens periodes van sociale onrust en crisis de verdenkingen en vervolgingen van vermeende heksen en andere afwijkende personen een duidelijke impulse kregen.

 

Kortom, in tijden van crisis werd het versterken van het patriarchaat gecombineerd met misogynistische  vooroordelen (negatieve ideeën over Vrouwen) als een mechanisme om schuld af te schuiven en de sociale hiërarchie te behouden. Hierdoor raakten vrouwen vaak onterecht het mikpunt van beschuldigingen en vervolgingen, wat dan weer bijdroeg aan de verankering van patriarchale waarden in de samenleving.  Het cirkeltje was rond; kracht aan macht.

Van Tovenarij naar Misogynie en Hekserij

In de late middeleeuwen werd de jacht op ‘heksen’ sterk gestimuleerd door pauselijke bullen en officiële verklaringen. In 1484 gaf paus Innocentius VIII een bul uit waarin hij bevestigde dat hekserij een ernstig en reëel gevaar vormde voor de samenleving. Dit leidde in 1487 tot de publicatie van het beruchte werk Malleus Maleficarum (De Heksenhamer) door Heinrich Kramer, een handboek dat de systematische opsporing, ondervraging en veroordeling van vermeende heksen uiteenzette. Het werk verspreidde zich snel door Europa en gaf legitimiteit aan wrede vervolgingen.

De Malleus Maleficarum stelde dat vrouwen, vanwege hun zwakke geest en lichamelijke verlangens, bijzonder vatbaar waren voor hekserij. Het boek beschreef methoden om heksen te herkennen, zoals het zoeken naar ‘heksentekens’ op het lichaam en het gebruik van de beruchte waterproef: als een verdachte drijft, was ze een heks; als ze zinkt, was ze onschuldig, maar meestal al verdronken. Verder werd beweerd dat vrouwen gemakkelijker de duivel dienden en hun ‘natuurlijke slechtheid’ hen tot hekserij zou verleiden.

De heksenprocessen werden een instrument van terreur, waarbij vrouwen, vooral zij die buiten de norm vielen, het meest werden getroffen. Weduwen, 'lastige' maitressen en vrouwen met uitgesproken persoonlijkheden of enige vorm van vrouwelijke autoriteit werden vaak als eerste beschuldigd.

In dit klimaat van wantrouwen werden ook stedelijk erkende vroedvrouwen als een bedreiging gezien. Hun kennis van traditionele kruidenremedies en hun invloed op de reproductieve gezondheid van vrouwen stelde hen in staat om de vruchtbaarheid te beïnvloeden. Wat hen oorspronkelijk onmisbaar maakte tijdens bevallingen, werd nu als een bedreiging voor de ‘natuurlijke orde’ beschouwd. Beschuldigingen dat vroedvrouwen zwangerschappen opzettelijk lieten mislukken of kindersterfte in stand hielden, werden gebruikt om hen in diskrediet te brengen. Deze aantijgingen versterkten de machtspositie van de kerk en de heersende klassen, die hun eigen controle over de samenleving wilden versterken en de patriarchale orde verder wilden handhaven.

Het resultaat was dat deze vroedvrouwen, die vaak als onafhankelijke autoriteiten binnen hun gemeenschap functioneerden, doelwit werden van vervolgingen, mede door de opkomst van een nieuwe medische elite die hen als concurrenten beschouwde.

 

Heksenprocessen en Martelpraktijken 

 

In een tijd waarin angst en bijgeloof de samenleving beheersten, was marteling, met goedkeuring van de kerk, een geaccepteerd middel om bekentenissen af te dwingen. Een eerlijke rechtsgang was nauwelijks aan de orde. Beschuldigden hadden geen kans op verdediging—wie eenmaal was aangewezen, moest van goede huize komen om middels advocaten hun onschuld te bewijzen of om de straf af te kunnen kopen.
De meesten beschuldigden werden onderworpen aan een systeem waarin schuld al bij voorbaat vaststond en alleen de bekentenis nog verkregen diende te worden. De martelingen die volgden, waren zo wreed dat ze zelden zonder ‘resultaat’ bleven. Een bekentenis betekende vervolgens een doodsvonnis, terwijl zwijgen slechts leidde tot intensere folteringen, totdat het lichaam het begaf of de geest brak, de verdachte zichzelf het leven ontnam of overleed aan de gevolgen van de martelingen.  

Om bekentenissen af te dwingen, bediende de middeleeuwse Inquisitie zich van methoden die zowel psychologisch als fysiek ondraaglijk waren. Slachtoffers werden uitgehongerd en van slaap beroofd, soms dagenlang. De kettervork, een ijzeren stang met scherpe tanden, werd tussen de kin en het sleutelbeen geplaatst, waardoor het hoofd in een onnatuurlijke houding bleef. Zodra de vermoeide nekspieren het begaven, boorden de metalen punten zich genadeloos in het vlees. De heksenkrans, een ijzeren band met pinnen die om het hoofd werd geklemd ,en waarvan de pinnen langzaam de schedel binnendrongen als deze werd aangeklemd.  En dan waren er de duim- en teenschroeven, die net als de Spaanse laars, ledematen samengeperste wat  zorgde voor helse pijnen.

Voor hen die langer moesten lijden, was er de heksenstoel:  Een zetel van hout of ijzer, bezet met scherpe pinnen die in het lichaam prikten en waarop de beschuldigen van uren tot dagen moesten blijven zitten. Sommige versies werden verhit, zodat de pijn toenam Soms werd de stoel verwarmt waardoor de pijn nog ondraaglijker werd doordat de beschuldigde niet alleen het gevoel had. bijna doorboord te worden, maar ook levend geroosterd.  Nog gruwelijker was de rekbank, waarop slachtoffers werden vastgebonden en langzaam uitgerekt, tot spieren scheurden en gewrichten uit de kom schoten.

Maar niet alleen de pijn werd als bewijs gebruikt—ook het lichaam zelf werd manipulatief onderzocht op zogenoemde ‘duivelsmerken’. Onderzoekers prikten met scherpe naalden en pinnen in moedervlekken, littekens en andere onschuldige huidafwijkingen. Als een plek niet bloedde of geen pijn veroorzaakte, werd dit gezien als het bewijs van hekserij en de gevoelloosheid een pact met de duivel.  Zelfs de vrouwelijke geslachtsorganen werden om onschuldige uiterlijkheden gedemoniseerd. zoals vergrote en  uitstekende vrouwelijke geslachtsdelen die door de onderzoekers als ‘heksentiet’ worden bestempeld; een demonische 'drink'plaats voor de (mannelijk verworden) duivel.

Openbare vernedering was eveneens een veelgebruikte methode. De schandpaal bood het volk de kans om de beschuldigden uit te joelen, te slaan en te bespuwen, terwijl de geselpaal diende als podium voor bloedige zweepslagen. De wipgalg, waarbij de verdachte aan de op de rug samengebonden armen en met extra gewicht aan de voeten werd opgehangen, veroorzaakte inwendige bloedingen en verscheurde spieren.

Waterproeven vormden een schijnheilig experiment: een verdachte werd vastgebonden en in het water geworpen. Bleef de verdachte drijven, dan was dat een teken van hekserij. De verdachte zou licht genoeg zijn om op het wateroppervlak te zweven, net als de duivel zelf.  Zonk de verdachte, dan was deze onschuldig, maar al verdronken. Een variant hierop was de heksenwip, waarbij een verdachte vastgebonden op een stoel werd ondergedompeld, steeds langer  en sneller.Hoe langer iemand onder water kon blijven zonder te stikken, hoe groter de ‘zekerheid’ dat hij of zij hulp kreeg van bovennatuurlijke krachten. En ook hier werd de verdachte vaak pas onschuldig verklaard als deze verdronken was. Was de verdachte slechts het bewustzijn verloren dan ging met vaker door, bij uitzondering besloot men verder te gaan met een andere vorm van marteling. 
En dan was er het vuur, de ultieme veroordeling. Want hoewel brandstapels vooral gebruikt werden als executiemethode, werd de dreiging ervan met vuur soms ingezet als marteling.
Ook werden soms de lichamen van de, door marteling of executie overleden heksen, alsnog verbrand.
Dit vanuit het geloof dat de heks kon opstaan, of dat de ziel nog steeds gevaarlijk zou zijn. 
Door de reiniging van het vuur zou de heks niet meer op kunnen staan en de ziel zou zijn demonische krachten verliezen waardoor deze ook niet terug kon keren om nog meer kwaad te doen.

Bovendien wilden machthebbers voorkomen dat heksen als martelaren werden vereerd, wat hun autoriteit ondermijnde. Want ondanks dat het de bedoeling was dat de dode lichamen van heksen angst zouden inboezemen,  waren ze voor sommigen ook een bron van fascinatie en zelfs bewondering.
Er waren zelfs mensen die geloofden dat sommige delen van een heksenlichaam magische krachten bezaten. De volledige verbranding voorkwam daarmee ook dat lichaamsdelen geroofd zouden worden en als  amuletten of magische objecten werden gebruikt. 


De processen waren dus een nachtmerrie van martelingen en gedwongen bekentenissen, waarbij het ‘bewijs’ tegen de beklaagden vaak bestond uit vage beschuldigingen, folteringen of zelfs dromen van anderen waarin de vermeende heks was verschenen.



Zo werd marteling een macabere wetenschap, een systeem dat over twee eeuwen lang doorwerkte, generaties lang. Angst voedde de waanzin, en de waanzin hield de angst in stand. Wat begon als een kruistocht tegen het kwaad, werd een industrie van terreur, waarin geloof, macht en volksvermaak samensmolten tot een nachtmerrie zonder genade.

 

Heksenjacht en waarom het bijna 200 jaar kon doorgaan

 

De heksenjacht in Europa was daarmee een feit, een periode waarin vermeende heksen op grote schaal werden vervolgd en gemarteld.  
De heksenjachten zelf verwoestten hele gemeenschappen. De angst om zelf beschuldigd te worden leidde tot een kettingreactie van verdachtmakingen.
De veroordelingen onbetrouwbaar, niet gericht op de eigen verdediging maar op veroordeling, op nog meer mensen vervolgen, op executie. De bekentenissen, vaak verkregen door gestandaardiseerde, insinuerende vragen die de beschuldigden, verplichtten namelijk om nog  andere namen te noemen. Slechts de welgestelden konden zich een advocaat bekostigen die hun onschuld kon bewijzen of de veroordeling kon afkopen. 
De oneerlijke en onbetrouwbare rechtsprocessen, in combinatie met martelpraktijken leidde dit tot een vicieuze cirkel van ongelijkheid en onmenselijke behandeling, waarbij de beklaagden vaak uit wanhoop of angst onjuiste bekentenissen aflegden. Deze bekentenissen en de aanwijzing van andere vermeende heksen waren vaak het resultaat van extreme druk en pijn, en konden geen betrouwbare basis vormen voor veroordelingen, maar werden wel als dusdanig behandeld. 


Ook de onderdrukking van vrouwen was een cruciaal element in de heksenvervolgingen. De heksenjachten waren namelijk niet alleen een reactie op angst en rampspoed, angst en bijgeloof, maar ook een uiting van diepgewortelde misogynie.  Het Malleus Maleficarum bevatte expliciete argumenten die vrouwen als bijzonder vatbaar voor hekserij beschouwden, vanwege hun vermeende zwakheid en slechtheid. Dit versterkte een cultuur van wantrouwen, waarin vrouwen steeds vaker werden uitgesloten van invloedrijke posities en veroordeeld voor hun kennis en autonomie. De hysterie werd nog verder aangewakkerd door documenten en decreten die de vervolgingen goedkeurden en uitbreidden.


De autoriteiten, zowel kerkelijk als wereldlijk, maakten misbruik van de situatie om gehoorzaamheid, deugdzaamheid en loyaliteit, af te dwingen. Opstanden te en het patriarchaat te versterken.  De kerk en wereldlijke overheden grepen de hysterie aan Misogynie verder door te voeren en om vrouwen, vooral die met een onafhankelijke levensstijl, te controleren en te onderdrukken.

Daarnaast profiteerden steden en overheden financieel van de heksenvervolgingen. Bezittingen van veroordeelde heksen werden vaak geconfisqueerd door lokale machthebbers, wat hen een directe economische stimulans gaf om de processen voort te zetten. De kosten van de processen, zoals de betaling van de beul en de gerechtskosten, werden vaak verhaald op de familie van de beschuldigde, wat leidde tot financiële uitputting van hele huishoudens. De welgestelden kochten vaak de beschuldigingen en vervolgingen af. 

 

Vervolgingen escaleerden verder door heksenjagers die geld verdiende met het opsporen en beschuldigen van vermeende heksen. Ook hier waren dat eerst vooral geestelijke en pas later anderen uit allerlei hoeken van de samenleving,  die profiteerden van de situatie. Vaak gedreven door geloof, hebzucht, macht of pure sadistische lust. Ze trokken van stad naar stad en boden hun ‘diensten’ aan als experts in het identificeren van heksen waardoor de vervolgingen verder escaleerden.

Ook handelaren, marktkooplieden en anderen profiteerden van het 'volksvermaak' dat de publieke vernedering en executie van de beschuldigden met zich mee bracht. Ze haakten in op de nieuwsgierigheid.en bijgelovigheid. Ze hielden de angst  met hun verhalen in stand en versterkten de hysterie. Er kwam zelfs handel in talismannen en amuletten te bescherming op gang.  


Voor de gewone bevolking bood de heksenvervolging een vorm van vermaak. Publieke executies en heksenverbrandingen trokken grote menigten, wat marktlieden, handelaren en herbergiers extra inkomsten opleverde. Rondom de executieplaatsen ontstonden markten waar eten, drinken en souvenirs werden verkocht, en zelfs de verkoop van zogenaamde beschermende amuletten tegen hekserij floreerde. Voor velen werd de vervolging een luguber schouwspel, een vorm van volksvermaak waarin sensatie en gerechtigheid met elkaar verweven waren.


Mede omdat velen er direct of indirect voordeel uit haalden, bleef de publieke steun voor de heksenjachten lange tijd bestaan.  En zo kon de heksenjacht bijna 200 jaar doorgaan.

 

Slot

Deze periode van massahysterie en religieus fanatisme duurde voort tot ver in de 17e eeuw, toen langzaam het rationele denken en de kritiek op heksenvervolgingen terrein wonnen. Maar de littekens die deze heksenjachten achterlieten in de geschiedenis van Europa, en de manipulatie van angst door de machthebbers, zijn niet vergeten.

 

Heks: Hoed(st)er van Erfgoed, Kennis en Spiritualiteit.

 

 

Epiloog:

De stad is stil. De nacht heeft zich als een sluier over de straten gelegd, maar iets in de lucht trilt nog na. Stemmen die niet zijn vergeten, voetstappen die blijven echoën. Op een straathoek, onder het vale schijnsel van een lantaarnpaal, staat een vrouw stil. Haar ogen dwalen over de stad die haar zowel draagt als verstikt. Ze ademt diep in, alsof ze de verhalen van de eeuwen in zich opneemt.

Ze is hier. Zoals zovelen voor haar hier waren. Zoals zovelen na haar zullen komen.

Geschiedenis herhaalt zich, maar nooit op exact dezelfde manier. Waar eens gefluisterd werd, wordt nu gesproken. Waar eens werd gevlucht, wordt nu gestaan. De strijd is niet ten einde, maar het vuur brandt nog altijd, sterker dan ooit.

In deel drie zullen de heksen van de stad Roermond zich laten horen. Want wat eens werd onderdrukt, keert altijd terug. Sterker dan ooit.

Ze draait zich om en verdwijnt in de nacht, haar silhouet een schaduw tussen de stenen muren. Maar de stad weet dat ze er is. En ze weet dat ze nooit alleen zal zijn.